Rebels with a cause
Verontwaardiging over de avondklokrellen is uitstekende brandstof voor snelle opinies. De premier wil niet kijken naar de achtergronden van het onverwachte geweld. Maar zou er een verband kunnen zijn tussen deze uitbarstingen en de manier waarop we kwetsbare jeugd te hulp komen? Een analyse ten bate van een beter beleid.
Rellende jeugd en weeffouten in de jeugdzorg: Rebels with a cause
De media hebben momenteel hun handen vol aan rebellerende jeugd. Je zou haast gaan denken dat vechten met de politie een nieuw fenomeen is. Maar niks nieuws onder de zon. Het plunderen is in Nederland wel iets nieuws, maar er is ruimschoots ervaring met uitgaansgeweld, plofkraken, winkelovervallen en geweld van voetbalhooligans.
De Nederlandse bevolking behoort tot de gelukkigste van de wereld. Maar daarmee zijn we niet gevrijwaard van dit soort gewelddadige uitspattingen. Van officiële zijde, het Openbaar Ministerie, politici en burgemeesters worden ze steevast beantwoord met al even heftige taal: “keihard aanpakken, langere gevangenisstraffen!” - en dat maakt de weldenkende helft van de bevolking dan weer boos.
Gelukkig zijn er rechters die toetsen aan onze beschaafde wetgeving. Jeugdwerkers, docenten, journalisten, filmmakers en forensische jeugd-ggz’ers laten ons zien wat er achter de gewelddadige oprispingen schuilgaat. Daarover gaat ook dit stuk. Geen principieel betoog tegen gevangenisstraf, maar een poging om, evidence based, te laten zien op wat voor manier we de heftigheid van het ongenoegen kunnen intomen.
De rellende jongeren van pakweg 14 tot 24 jaar oud komen vaak uit kansarme milieus. Ze zijn thuis en op school weinig getraind in het omgaan met frustrerende omstandigheden en hebben onvoldoende reden om te geloven in een betere toekomst. Nu missen ze ook nog eens de dagelijkse omgang met peers en als ze schoolgaand zijn missen ze hun klasgenoten. De bijsturende docenten vallen weg, controle door ouders is zwak of afwezig. Buurthuizen werden wegbezuinigd, drugsgebruik is overgegaan in drugsafhankelijkheid. En we moeten ook onder ogen zien dat veel van hen het met beperkte verstandelijke vermogens moeten stellen. Sommigen verhuisden van pleeggezin naar open, besloten of gesloten instellingen en daar zagen ze veel te veel verschillende jeugdhulpverleners. Ze mislukten in hun stages of werden in hun proeftijd al ontslagen uit hun eerste baan. In de gezinnen waar ze opgroeiden zijn werkloosheid, armoede, verslaving, psychische stoornissen, huiselijk geweld en kindermishandeling geen uitzonderlijk verschijnselen. Dit zijn geen softe gedragsdeskundigenteksten, dit is evidence based wetenschap. Begrip voor de daders en geen empathie voor de ontredderde winkelier of de belaagde agent neemt snel de gedaante aan van een verwijt. Natuurlijk is die empathie er wel. Maar empathie alleen lost de problemen niet op.
Naast de verdiende tik op de vingers móet gekeken worden naar de achtergrond van dit gestoorde en verstorende gedrag. Wat deze jongeren op het rechte pad had kunnen houden was een goed functionerende kinder- en jeugdzorg. En die was de afgelopen tientallen jaren nogal gebrekkig. En dat ondanks vier of vijf keer totaal vernieuwde wetgeving. Deze vernieuwingen bleken, onder het mom van verbetering, eigenlijk vooral bezuinigen tot doel te hebben. De laatste ronde van 1 januari 2015 is wat dat betreft een dieptepunt gebleken.
Lange tijd heb ik het streven om de zorg te verbeteren door die dichtbij de kinderen en gezinnen aan te bieden gesteund. Organisatie en financiering werden daartoe gedecentraliseerd en bij de gemeenten ondergebracht. Vervolgens moesten de zorgaanbieders en ambtenaren met elkaar in overleg over zorgpakketten. Zorginstellingen kregen er de opdracht bij om te onderhandelen met tientallen gemeenten tegelijk. Omgekeerd gingen ambtenaren zonder veel kennis van zaken beslissen over de plek waar ze de autismezorg, psychotherapie, klinische opnames en medicamenteuze behandelingen het voordeligst konden inkopen. Al snel werd duidelijk dat het vervangen van de voorheen beschikbare expertise van zorgverzekeraars en provinciale experts door extra personeel en opleidingen met hoge kosten gepaard ging. Dat op die manier de bezuinigingen niet werden gerealiseerd is tragisch, maar nog veel erger is dat de nieuwe wetgeving gepaard ging met immense weeffouten. We leggen hier uit wat we hiermee bedoelen.
Eind vorige eeuw deden zich enkele incidenten voor die op een gruwelijke manier lieten zien dat de ernst van de problematiek in bepaalde gezinnen niet werd gesignaleerd door de jeugdzorg noch door de kinderbescherming. De ‘Savannazaak’ zal velen nog heugen. Deze incidenten waren een gevolg van het gebrek aan samenhang en samenwerking bij de jeugdzorg en de kinderbescherming. De reputatie van het maatschappelijk (jeugd)werk kelderde en er ontstond een roep om meer deskundigheid, meer toezicht en een tuchtrechtstelsel. Juridisch onderbouwde bevoegdheden en beperkingen werden op papier gezet. Er kwam een Jeugdwet die een expliciete scheiding regelde tussen professionals met een signalerende functie (Veilig thuis), een coördinerende functie (Jeugdbescherming), een justitiële onderzoeksfunctie (Raad voor de Kinderbescherming), een rechtsprekende functie (Bureau Kinderrechter), een begeleidingsfunctie (wijkteam) en een behandelfunctie (zorgaanbieders).
Hoe de praktijk eruit ziet lezen we in een onderzoek dat in 2018 in Rotterdam-Zuid werd uitgevoerd. Bij een vermoeden van kindermishandeling kan de school, de wijkagent of huisarts een melding doen bij Veilig Thuis. Daar kijkt men of de case al bekend is en wordt onderzocht of er meer aanwijzingen zijn voor een onveilige opgroeisituatie. Vervolgens wordt verwezen naar de ‘beschermingstafel.’ Dat is een gemeentelijk georganiseerd indicatieoverleg tussen alle hierboven genoemde instanties en daar wordt dan het traject uitgezet. Als de Raad voor de Kinderbescherming een wachtlijst heeft kan de case eventueel worden terugverwezen naar het wijkteam. In veel gevallen wordt het kind of gezin dan binnen enkele maanden weer gezien omdat de problemen niet over zijn. Dan wordt aan de Raad gevraagd onderzoek te doen. In alle gevallen start de Jeugdbescherming haar coördinerende taak, maar mag zij zelf niet behandelen. Als de Raad geen indicatie ziet voor eigen onderzoek kan de Jeugdbescherming diagnostiek aanvragen bij het diagnostiekteam (met maandenlange wachtlijst). Wanneer daar een behandelindicatie gesteld wordt, wordt het kind of gezin aangemeld bij een zorgaanbieder (met eveneens een lange wachtlijst). Wanneer de Raad onderzoek doet kan zij bijvoorbeeld een Maatregel van kinderbescherming aanvragen bij de kinderrechter. Overigens mag de Raad alleen maar onderzoek doen naar de eventuele onveiligheid van de thuissituatie voor het kind, een verslaving van een ouder mag hij niet betrekken in de diagnostiek. Hoe dan ook duurt deze procedure vele weken, afgezien van enkele acute gevallen.
De onderzoekers stelden vast dat behandeling van het kind of het gezin in de meeste gevallen pas na een tot anderhalf jaar van start ging. En dat een case vijf tot tien teams van verschillende instanties passeerde zonder dat er van enige behandeling sprake was. Elk team bestond uit drie tot zeven medewerkers die allemaal het dossier lazen: in totaal dus tientallen medewerkers.
Dan komt er nog bij dat Veilig Thuis landelijk gefinancierd wordt vanuit het Ministerie van Justitie, de Beschermingstafel en de Jeugdbescherming vanuit de gemeente, de Raad en de Kinderrechter vanuit het Ministerie van Justitie en de behandeling weer vanuit de gemeente. Strafzaken lopen via Justitie, maar schoolverzuimzaken via de gemeente én Justitie.
Het beeld is duidelijk. De organisatie van de jeugdzorg is een organisatorische, juridische en financiële jungle. De werknemers zijn bang om buiten hun boekje te gaan want dat wordt afgestraft met financieringskortingen en tuchtzaken.
Dat probleemkinderen in deze jungle niet goed worden geholpen zal niemand verbazen. Ze hebben steeds een ander voor zich. Net als hun ouders hebben ze er geen idee van wat de bevoegdheden en verantwoordelijkheden zijn van de functionarissen die ze ontmoeten. Laat staan dat ze de weg vinden in klachtrecht, inzagerecht, jeugdrecht enzovoorts. Met het straatkabaal op de achtergrond en de kindertoeslagenaffaire vers in het geheugen zien we de contouren van een ramp. De jongeren zijn het slachtoffer. Veel mensen zijn ‘zwaar verantwoordelijk’, maar niemand is schuldig.
Theo Doreleijers was als hoogleraar kinder- en jeugdpsychiatrie verbonden aan het VUmc Amsterdam en als bijzonder hoogleraar forensische psychiatrie aan de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit Leiden. Hij was 12 jaar lid van de Raad voor de Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming en hij begeleidde zo’n 40 promotieprojecten op het vlak van gedragsstoornissen, opgroei- en gezinsproblemen en neurobiologische stoornissen. Publicaties waarop deze blog gebaseerd is zijn bij hem op te vragen: [email protected]
Sinds 2020 is hij actief binnen de politieke partij Volt, waarvoor hij sinds oktober 2020 op de verkiezingslijst staat.